freshen

US /ˈfreʃ.ən/
UK /ˈfreʃ.ən/
"freshen" picture
1.

verfrissen, opfrissen

make or become fresh

:
She opened the window to freshen the room.
Ze opende het raam om de kamer te verfrissen.
A cool breeze helped to freshen the air.
Een koele bries hielp de lucht te verfrissen.
2.

zich opfrissen, zich verfrissen

to make oneself look cleaner or more presentable

:
She went to the restroom to freshen up.
Ze ging naar het toilet om zich op te frissen.
I need to freshen up before the meeting.
Ik moet me opfrissen voor de vergadering.