elect
US /ɪˈlekt/
UK /ɪˈlekt/
1.
kiezen, verkiezen
choose (someone) to hold public office or some other position by voting
:
•
The citizens will elect a new president next month.
De burgers zullen volgende maand een nieuwe president kiezen.
•
She was elected to the city council.
Ze werd gekozen in de gemeenteraad.
2.
kiezen, besluiten
choose (to do something)
:
•
He elected to stay home rather than go to the party.
Hij koos ervoor om thuis te blijven in plaats van naar het feest te gaan.
•
Students can elect to take an optional course.
Studenten kunnen kiezen om een optionele cursus te volgen.
1.
gekozen, uitverkoren
chosen or selected, especially for a position or office
:
•
The elect officials will take office next month.
De gekozen functionarissen zullen volgende maand aantreden.
•
He is a member of the elect few who truly understand the theory.
Hij is een van de uitverkorenen die de theorie echt begrijpen.
1.
de uitverkorenen, de gekozenen
a person who has been chosen or elected
:
•
The elect gathered for the special ceremony.
De uitverkorenen verzamelden zich voor de speciale ceremonie.
•
Only the elect will be admitted to the exclusive club.
Alleen de uitverkorenen worden toegelaten tot de exclusieve club.