divorced
US /dɪˈvɔːrst/
UK /dɪˈvɔːrst/

1.
gescheiden
having legally ended one's marriage with someone
:
•
After twenty years of marriage, they decided to get divorced.
Na twintig jaar huwelijk besloten ze te scheiden.
•
She is now divorced and living alone.
Ze is nu gescheiden en woont alleen.
1.
scheidde, gescheiden
past tense and past participle of divorce
:
•
They divorced last year after a long separation.
Ze scheidden vorig jaar na een lange scheiding.
•
He divorced his wife and moved to another country.
Hij scheidde van zijn vrouw en verhuisde naar een ander land.