deaf
US /def/
UK /def/

1.
doof
partially or wholly unable to hear
:
•
She was born profoundly deaf.
Ze werd diep doof geboren.
•
He's a little hard of hearing, but not completely deaf.
Hij is een beetje slechthorend, maar niet helemaal doof.
2.
doof, ongevoelig
unwilling to hear or listen to something
:
•
He was deaf to all her pleas.
Hij was doof voor al haar smeekbeden.
•
The government remained deaf to public opinion.
De regering bleef doof voor de publieke opinie.