dapper
US /ˈdæp.ɚ/
UK /ˈdæp.ɚ/

1.
netjes, elegant
neat and trim in dress or appearance; smart
:
•
He looked very dapper in his new suit.
Hij zag er erg netjes uit in zijn nieuwe pak.
•
The old man was always dapper, even when working in the garden.
De oude man was altijd netjes, zelfs als hij in de tuin werkte.