crow

US /kroʊ/
UK /kroʊ/
"crow" picture
1.

kraai

a large perching bird with a harsh call and typically glossy black plumage

:
A crow landed on the fence post.
Een kraai landde op de hekpaal.
The sound of crows filled the morning air.
Het geluid van kraaien vulde de ochtendlucht.
1.

kraaien

(of a rooster) make a characteristic loud cry

:
The rooster began to crow as the sun rose.
De haan begon te kraaien toen de zon opkwam.
We heard the rooster crow from afar.
We hoorden de haan van ver kraaien.
2.

kraaien, opscheppen

(of a person) make a sound of pleasure or triumph

:
The baby began to crow with delight.
De baby begon te kraaien van genot.
He loved to crow about his achievements.
Hij hield ervan om over zijn prestaties te opscheppen.