cooperate
US /koʊˈɑː.pə.reɪt/
UK /koʊˈɑː.pə.reɪt/

1.
samenwerken, coopereren
work jointly with others or assist in a common purpose
:
•
The two companies decided to cooperate on the new project.
De twee bedrijven besloten te samenwerken aan het nieuwe project.
•
We need everyone to cooperate to finish this task on time.
We hebben iedereen nodig om te coopereren om deze taak op tijd af te krijgen.
2.
meewerken, gehoorzamen
act in conformity with someone's wishes or instructions
:
•
The suspect refused to cooperate with the police investigation.
De verdachte weigerde te coopereren met het politieonderzoek.
•
If you cooperate, this process will be much smoother.
Als je coopereert, zal dit proces veel soepeler verlopen.