closed

US /kloʊzd/
UK /kloʊzd/
"closed" picture
1.

gesloten, dicht

not open; shut

:
The door was closed.
De deur was gesloten.
The shop is closed on Sundays.
De winkel is op zondag gesloten.
2.

afgesloten, gesloten

not allowing entry or passage

:
The road was closed due to flooding.
De weg was afgesloten vanwege overstromingen.
The border is closed to all non-essential travel.
De grens is gesloten voor alle niet-essentiële reizen.
3.

besloten, exclusief

having a restricted or exclusive membership or access

:
It's a closed meeting, only for board members.
Het is een besloten vergadering, alleen voor bestuursleden.
The club has a very closed membership policy.
De club heeft een zeer gesloten lidmaatschapsbeleid.
1.

gesloten, afgesloten

past tense and past participle of close

:
She closed the book and put it on the shelf.
Ze sloeg het boek dicht en legde het op de plank.
The store closed early today.
De winkel is vandaag vroeg gesloten.