change

US /tʃeɪndʒ/
UK /tʃeɪndʒ/
"change" picture
1.

verandering, wijziging

the act or result of something becoming different

:
We need to make some changes to the plan.
We moeten enkele wijzigingen aanbrengen in het plan.
The weather forecast predicts a significant change.
De weersvoorspelling voorspelt een aanzienlijke verandering.
2.

wisselgeld, kleingeld

money in coins rather than notes

:
Do you have any loose change?
Heb je wat los wisselgeld?
I need to get some change for the vending machine.
Ik moet wat wisselgeld halen voor de automaat.
1.

veranderen, wijzigen

to make or become different

:
The leaves change color in autumn.
De bladeren veranderen van kleur in de herfst.
He decided to change his career path.
Hij besloot zijn carrièrepad te veranderen.
2.

omwisselen, wisselen

to exchange one thing for another, especially money for an equivalent amount in a different currency or denomination

:
Can you change this into euros?
Kun je dit omwisselen in euro's?
I need to change my clothes before the party.
Ik moet me verkleden voor het feest.