champ

US /tʃæmp/
UK /tʃæmp/
"champ" picture
1.

kampioen, winnaar

a person who has defeated all rivals in a competition, especially in sports

:
He is the reigning boxing champ.
Hij is de regerend bokskampioen.
She trained hard to become a swimming champ.
Ze trainde hard om een zwemkampioen te worden.
1.

kauwen, knorren

to chew noisily

:
The horse began to champ at the bit, eager to run.
Het paard begon op het bit te kauwen, gretig om te rennen.
He was so hungry he could hear his stomach champing.
Hij had zo'n honger dat hij zijn maag hoorde knorren.