carrier

US /ˈker.i.ɚ/
UK /ˈker.i.ɚ/
"carrier" picture
1.

drager, vervoerder

a person or thing that carries something

:
The mail carrier delivered the package.
De postbode bezorgde het pakket.
This bag is a good carrier for groceries.
Deze tas is een goede drager voor boodschappen.
2.

provider, maatschappij

a company that operates an airline or telephone services

:
Which mobile carrier do you use?
Welke mobiele provider gebruik je?
The airline carrier announced new routes.
De luchtvaartmaatschappij kondigde nieuwe routes aan.
3.

drager, overbrenger

a person or animal that, without having symptoms, transmits an infectious disease to others

:
She was identified as a symptomless carrier of the virus.
Zij werd geïdentificeerd als een symptoomloze drager van het virus.
Mosquitoes are known carriers of malaria.
Muggen zijn bekende dragers van malaria.
4.

vliegdekschip

a large flat-decked ship that carries aircraft and has a long flat deck for takeoffs and landings

:
The aircraft carrier sailed into the harbor.
Het vliegdekschip voer de haven binnen.
Fighter jets took off from the aircraft carrier.
Gevechtsvliegtuigen stegen op van het vliegdekschip carrier.