bubble
US /ˈbʌb.əl/
UK /ˈbʌb.əl/
1.
bel
a thin sphere of liquid enclosing air or another gas
:
•
The soap created many bubbles in the water.
De zeep creëerde veel bellen in het water.
•
A bubble of air rose to the surface.
Een bel lucht steeg naar de oppervlakte.
2.
bubbel, koepel
a usually spherical transparent enclosure
:
•
The child was playing inside a giant plastic bubble.
Het kind speelde in een gigantische plastic bubbel.
•
The astronaut was protected by a transparent bubble on his helmet.
De astronaut werd beschermd door een transparante bubbel op zijn helm.
3.
bubbel, afgeschermde wereld
a good or fortunate situation that is isolated from reality or difficulties
:
•
They live in a privileged bubble, unaware of the struggles outside.
Ze leven in een bevoorrechte bubbel, onbewust van de strijd daarbuiten.
•
The company created a safe bubble for its employees during the pandemic.
Het bedrijf creëerde een veilige bubbel voor zijn werknemers tijdens de pandemie.
1.
borrelen, bruisen
to form or rise in bubbles
:
•
The champagne began to bubble in the glass.
De champagne begon te borrelen in het glas.
•
Water was bubbling up from the spring.
Water borrelde op uit de bron.