bitter

US /ˈbɪt̬.ɚ/
UK /ˈbɪt̬.ɚ/
"bitter" picture
1.

bitter

having a sharp, pungent taste or smell; not sweet

:
•
The coffee was very bitter without sugar.
De koffie was erg bitter zonder suiker.
•
She added a slice of lemon to cut the bitter taste.
Ze voegde een schijfje citroen toe om de bittere smaak te verzachten.
:
sweetsugary
2.

verbitterd, bitter

feeling or showing deep and intense sorrow or resentment

:
•
He felt bitter about losing the competition.
Hij voelde zich verbitterd over het verliezen van de wedstrijd.
•
Her words were full of bitter criticism.
Haar woorden waren vol bittere kritiek.
:
resentfulacrimoniousrancoroussarcasticcaustic
3.

moeilijk, onaangenaam

difficult or unpleasant to accept or experience

:
•
It was a bitter pill to swallow, but he had to admit defeat.
Het was een bittere pil om te slikken, maar hij moest de nederlaag toegeven.
•
They faced bitter opposition to their plans.
Ze stuitten op bittere tegenstand tegen hun plannen.
:
harshsevereunpleasantdistasteful
4.

bitterkoud, streng

(of weather or a season) intensely cold

:
•
We endured a bitter winter with heavy snow.
We doorstonden een bittere winter met zware sneeuwval.
•
The wind was bitter and cut through our clothes.
De wind was bitter en sneed door onze kleren heen.
:
freezingpiercingharshsevere
:
bitternessbitter orangeto the bitter enda bitter pill (to swallow)