begin
US /bɪˈɡɪn/
UK /bɪˈɡɪn/

1.
beginnen, aanvangen
start; perform or undergo the first part of (an action or activity)
:
•
The meeting will begin at 9 AM.
De vergadering zal om 9 uur beginnen.
•
She decided to begin a new chapter in her life.
Ze besloot een nieuw hoofdstuk in haar leven te beginnen.