be down to
US /bi daʊn tu/
UK /bi daʊn tu/
1.
te danken aan, te wijten aan
to be the result of a particular thing
:
•
The success of the project was down to hard work and dedication.
Het succes van het project was te danken aan hard werken en toewijding.
•
Her poor performance was down to a lack of preparation.
Haar slechte prestatie was te wijten aan een gebrek aan voorbereiding.
2.
aan, de verantwoordelijkheid van
to be someone's responsibility
:
•
It's down to you to make sure everyone is informed.
Het is aan jou om ervoor te zorgen dat iedereen geïnformeerd is.
•
The final decision is down to the manager.
De uiteindelijke beslissing is aan de manager.
3.
nog maar, over hebben
to have only a particular amount of something left
:
•
We're down to our last few dollars.
We zijn nog maar een paar dollar over.
•
After all that work, we're down to the final two candidates.
Na al dat werk zijn we nog maar twee kandidaten over.