amenity
US /əˈmen.ə.t̬i/
UK /əˈmen.ə.t̬i/

1.
voorziening, faciliteit, comfort
a desirable or useful feature or facility of a building or place
:
•
The hotel offers a wide range of amenities, including a swimming pool and a gym.
Het hotel biedt een breed scala aan voorzieningen, waaronder een zwembad en een fitnessruimte.
•
The city park has many amenities for families, such as playgrounds and picnic areas.
Het stadspark heeft veel voorzieningen voor gezinnen, zoals speeltuinen en picknickplaatsen.
2.
aangenaamheid, vriendelijkheid, charme
the pleasantness of a place or person
:
•
The garden added to the overall amenity of the house.
De tuin droeg bij aan de algehele aangenaamheid van het huis.
•
Her gentle demeanor and warm smile contributed to her personal amenity.
Haar zachte houding en warme glimlach droegen bij aan haar persoonlijke aangenaamheid.