wonder
US /ˈwʌn.dɚ/
UK /ˈwʌn.dɚ/
1.
verwondering, wonder
a feeling of surprise mingled with admiration, caused by something beautiful, unexpected, unfamiliar, or inexplicable
:
•
The Grand Canyon filled them with wonder.
De Grand Canyon vervulde hen met verwondering.
•
It's a place of natural wonder.
Het is een plek van natuurlijke verwondering.
2.
wonder, fenomeen
a surprising or unusual event, thing, or person
:
•
The new bridge is an engineering wonder.
De nieuwe brug is een technisch wonder.
•
It's no wonder he's tired after working all night.
Het is geen wonder dat hij moe is na de hele nacht werken.
1.
2.
verwonderen, verbazen
feel admiration and surprise; be amazed
:
•
I wondered at his courage.
Ik verwonderde me over zijn moed.
•
They all wondered at the beautiful sunset.
Ze verwonderden zich allemaal over de prachtige zonsondergang.