warming
US /ˈwɔːr.mɪŋ/
UK /ˈwɔːr.mɪŋ/

1.
opwarming, verwarming
the action of making or becoming warm
:
•
The warming of the soup made it more palatable.
Het opwarmen van de soep maakte het smakelijker.
•
The gentle warming of the sun felt pleasant on her skin.
De zachte opwarming van de zon voelde aangenaam op haar huid.
1.
opwarmend, verwarmend
making or becoming warm
:
•
The warming trend in global temperatures is a concern.
De opwarmende trend in de wereldwijde temperaturen is een zorg.
•
She gave him a warming smile.
Ze gaf hem een verwarmende glimlach.