vision
US /ˈvɪʒ.ən/
UK /ˈvɪʒ.ən/

1.
2.
visie, vooruitziende blik
the ability to think about or plan the future with imagination or wisdom
:
•
He is a leader with great vision for the company's future.
Hij is een leider met een grote visie voor de toekomst van het bedrijf.
•
The architect's vision transformed the city skyline.
De visie van de architect transformeerde de skyline van de stad.
3.
visioen, hallucinatie, droom
a vivid dream or hallucination
:
•
She had a strange vision of a future event.
Ze had een vreemde visioen van een toekomstige gebeurtenis.
•
The prophet experienced a divine vision.
De profeet ervoer een goddelijk visioen.