towards

US /tɔːrdz/
UK /tɔːrdz/
"towards" picture
1.

naar, richting

in the direction of

:
She walked towards the door.
Ze liep naar de deur.
The car was heading towards the city center.
De auto reed richting het stadscentrum.
2.

voor, ten behoeve van

as a contribution to or payment for

:
He donated money towards the new hospital.
Hij doneerde geld voor het nieuwe ziekenhuis.
This payment goes towards your outstanding balance.
Deze betaling gaat naar uw openstaande saldo.
3.

ten aanzien van, met betrekking tot

with regard to; concerning

:
What are your feelings towards this proposal?
Wat zijn uw gevoelens ten aanzien van dit voorstel?
His attitude towards work has improved.
Zijn houding ten opzichte van werk is verbeterd.
4.

tegen, naar

approaching (a particular time or stage)

:
It was getting towards evening.
Het werd tegen de avond.
We are working towards the deadline.
We werken naar de deadline toe.