toast
US /toʊst/
UK /toʊst/
1.
toast, geroosterd brood
sliced bread browned on both sides by exposure to radiant heat
:
•
I had butter and jam on my toast for breakfast.
Ik had boter en jam op mijn toast voor het ontbijt.
•
She prefers her toast lightly browned.
Ze geeft de voorkeur aan haar toast lichtbruin.
2.
toost, heildronk
an act of drinking to the health or in honor of someone or something
:
•
Let's raise a toast to the happy couple!
Laten we een toost uitbrengen op het gelukkige paar!
•
The host proposed a toast to their success.
De gastheer stelde een toost voor op hun succes.
1.
roosteren
to brown (sliced bread) by exposure to radiant heat
:
•
Can you toast the bread for me?
Kun je het brood voor me roosteren?
•
She likes to toast marshmallows over the campfire.
Ze houdt ervan om marshmallows boven het kampvuur te roosteren.