thumping
US /ˈθʌm.pɪŋ/
UK /ˈθʌm.pɪŋ/
1.
bonk, dreun, klap
a heavy dull sound made by a person or thing striking something else or falling
:
•
We heard a loud thumping from upstairs.
We hoorden een luid bonkend geluid van boven.
•
The dog's tail made a rhythmic thumping against the floor.
De staart van de hond maakte een ritmisch bonkend geluid tegen de vloer.
1.
enorm, geweldig, overweldigend
very large or impressive
:
•
They won by a thumping majority.
Ze wonnen met een overweldigende meerderheid.
•
It was a thumping success for the new product.
Het was een enorm succes voor het nieuwe product.
1.
bonkend, dreunend
with a heavy dull sound
:
•
The heavy box landed thumping on the floor.
De zware doos landde bonkend op de vloer.
•
His heart was beating thumping in his chest.
Zijn hart klopte bonkend in zijn borst.