tenaciously
US /təˈneɪ.ʃəs.li/
UK /təˈneɪ.ʃəs.li/
1.
vasthoudend, hardnekkig
with a firm hold of something; clinging or adhering closely
:
•
The dog tenaciously held onto the bone.
De hond hield vasthoudend vast aan het bot.
•
The ivy grew tenaciously up the old wall.
De klimop groeide vasthoudend tegen de oude muur op.
2.
vastberaden, volhardend
with determination or persistence
:
•
She tenaciously pursued her dream of becoming a doctor.
Ze streefde vasthoudend haar droom na om dokter te worden.
•
Despite setbacks, they tenaciously worked towards their goal.
Ondanks tegenslagen werkten ze vasthoudend aan hun doel.