surgical
US /ˈsɝː.dʒɪ.kəl/
UK /ˈsɝː.dʒɪ.kəl/
1.
chirurgisch
used in or connected with surgery
:
•
The doctor used surgical instruments for the operation.
De dokter gebruikte chirurgische instrumenten voor de operatie.
•
She needed surgical intervention to treat her condition.
Ze had chirurgische interventie nodig om haar aandoening te behandelen.
2.
precies, nauwkeurig, chirurgisch
extremely precise; accurate
:
•
The sniper made a surgical strike, hitting the target with perfect accuracy.
De sluipschutter voerde een chirurgische aanval uit en raakte het doel met perfecte nauwkeurigheid.
•
Her analysis of the problem was surgical and left no room for doubt.
Haar analyse van het probleem was chirurgisch en liet geen ruimte voor twijfel.