stricken
US /ˈstrɪk.ən/
UK /ˈstrɪk.ən/

1.
getroffen, aangedaan
seriously affected by an undesirable condition or unpleasant feeling
:
•
He was stricken with grief after the loss of his pet.
Hij was getroffen door verdriet na het verlies van zijn huisdier.
•
The city was stricken by a severe earthquake.
De stad werd getroffen door een zware aardbeving.
1.
geslagen, getroffen
past participle of strike
:
•
The clock had stricken midnight.
De klok had middernacht geslagen.
•
He was stricken by the sudden illness.
Hij werd getroffen door de plotselinge ziekte.