stag
US /stæɡ/
UK /stæɡ/

1.
2.
vrijgezellenfeest, mannenavond
a social event for men only, especially one held for a man about to be married
:
•
He's having his stag party next weekend.
Hij heeft volgend weekend zijn vrijgezellenfeest.
•
The boys are planning a stag night for John.
De jongens plannen een vrijgezellenavond voor John.
1.
heren, alleen voor mannen
for men only
:
•
It was a stag dinner, so no women were invited.
Het was een herendiner, dus er waren geen vrouwen uitgenodigd.
•
The club hosts a monthly stag event.
De club organiseert maandelijks een herenevenement.
1.
alleen gaan, zonder partner gaan
to attend a social event without a partner or date
:
•
He decided to stag the wedding, as his girlfriend couldn't make it.
Hij besloot de bruiloft alleen bij te wonen, omdat zijn vriendin niet kon komen.
•
Are you going to stag the dance?
Ga je alleen naar het dansfeest?