south
US /saʊθ/
UK /saʊθ/
1.
zuiden
the direction toward the South Pole, opposite to north
:
•
The birds fly south for the winter.
De vogels vliegen naar het zuiden voor de winter.
•
The wind is blowing from the south.
De wind waait uit het zuiden.
1.
zuidelijk
situated in, directed toward, or facing the south
:
•
The house has a south-facing garden.
Het huis heeft een op het zuiden gelegen tuin.
•
We drove along the south coast.
We reden langs de zuidkust.
1.
zuidwaarts
in or toward the south
:
•
The river flows south.
De rivier stroomt naar het zuiden.
•
They traveled south for many miles.
Ze reisden vele kilometers naar het zuiden.