shake off
US /ʃeɪk ɔf/
UK /ʃeɪk ɔf/

1.
afschudden, kwijtraken
to get rid of an illness or an unwanted feeling or habit
:
•
It took him a week to shake off the flu.
Het kostte hem een week om de griep van zich af te schudden.
•
She couldn't shake off the feeling that she was being watched.
Ze kon het gevoel niet van zich af schudden dat ze in de gaten werd gehouden.
2.
afschudden, ontsnappen aan
to escape from someone who is chasing you
:
•
The suspect managed to shake off the police in the crowded market.
De verdachte wist de politie van zich af te schudden op de drukke markt.
•
It's hard to shake off a determined pursuer.
Het is moeilijk om een vastberaden achtervolger van je af te schudden.