rowing
US /ˈroʊ.ɪŋ/
UK /ˈroʊ.ɪŋ/

1.
roeien, roeisport
the activity of propelling a boat using oars
:
•
She enjoys rowing on the lake every weekend.
Ze geniet elk weekend van roeien op het meer.
•
The team trained hard for the rowing competition.
Het team trainde hard voor de roeien wedstrijd.
1.
roeiend, roeien
present participle of row
:
•
He was rowing the boat across the river.
Hij was de boot over de rivier aan het roeien.
•
The sound of rowing echoed across the calm water.
Het geluid van roeien galmde over het kalme water.