reading

US /ˈriː.dɪŋ/
UK /ˈriː.dɪŋ/
"reading" picture
1.

lezen, leesvaardigheid

the action or skill of reading

:
She enjoys reading in her free time.
Ze geniet van lezen in haar vrije tijd.
Good reading skills are essential for academic success.
Goede leesvaardigheden zijn essentieel voor academisch succes.
2.

leesstof, lectuur

material to be read

:
I have a lot of reading to do for my exams.
Ik heb veel leeswerk te doen voor mijn examens.
The professor assigned some interesting reading for next week.
De professor heeft interessante leesstof toegewezen voor volgende week.
1.

lezend

present participle of read

:
He is currently reading a novel.
Hij is momenteel een roman aan het lezen.
The child was reading aloud to his parents.
Het kind was hardop aan het lezen voor zijn ouders.