poorly

US /ˈpʊr.li/
UK /ˈpʊr.li/
"poorly" picture
1.

slecht, inferieur

in a bad or inferior way

:
•
He performed poorly on the exam.
Hij presteerde slecht op het examen.
•
The car was running poorly.
De auto reed slecht.
:
badlyinadequatelydeficientlyinferiorlysubstandardly
2.

arm, in armoede

with little or no money; in poverty

:
•
The family lived poorly in a small shack.
Het gezin leefde arm in een kleine hut.
•
Many people are still living poorly in developing countries.
Veel mensen leven nog steeds arm in ontwikkelingslanden.
:
destitutelyimpoverishedlyindigentlypennilessly
3.

ziekelijk, zwak

in a way that indicates ill health; unwell

:
•
She's been feeling poorly all week.
Ze voelt zich de hele week al niet lekker.
•
He looked poorly after his long illness.
Hij zag er zwak uit na zijn lange ziekte.
:
unwellsicklyailinginfirmweakly