outwit
US /ˌaʊtˈwɪt/
UK /ˌaʊtˈwɪt/

1.
overlisten, te slim af zijn
defeat (someone) by using one's intelligence or cunning
:
•
The clever detective managed to outwit the criminal.
De slimme detective wist de crimineel te overlisten.
•
She always finds a way to outwit her opponents in debates.
Ze vindt altijd een manier om haar tegenstanders in debatten te overtreffen.