on board

US /ɑːn bɔːrd/
UK /ɑːn bɔːrd/
"on board" picture
1.

aan boord

on or in a ship, aircraft, or other vehicle

:
All passengers are now on board the flight.
Alle passagiers zijn nu aan boord van de vlucht.
The crew welcomed us on board.
De bemanning verwelkomde ons aan boord.
2.

erbij, meedoen

as part of a group or team, especially for a new project or initiative

:
We're excited to have her on board for the new marketing campaign.
We zijn blij haar erbij te hebben voor de nieuwe marketingcampagne.
The management needs to get everyone on board with the new policy.
Het management moet iedereen meekrijgen met het nieuwe beleid.