on board
US /ɑːn bɔːrd/
UK /ɑːn bɔːrd/

1.
2.
erbij, meedoen
as part of a group or team, especially for a new project or initiative
:
•
We're excited to have her on board for the new marketing campaign.
We zijn blij haar erbij te hebben voor de nieuwe marketingcampagne.
•
The management needs to get everyone on board with the new policy.
Het management moet iedereen meekrijgen met het nieuwe beleid.