Engels-Nederlands Woordenboek

Betekenis van het woord ministers in het Nederlands

Wat betekent ministers in het Engels? Ontdek de betekenis, uitspraak en specifiek gebruik van dit woord met Lingoland

ministers

Zelfstandig Naamwoord

1.

ministers

a member of the clergy, especially in Protestant churches.

Synoniem:
clergymanclergywomanclericecclesiasticpastorvicarrectorpriestparsonfatherchurchmanchurchwomancuratechaplaindivineevangelistpreacherreverendpadreHoly Joesky pilotjosser
2.

ministers

(in certain countries) a head of a government department.

Voorbeeld:
•
Britain's defense minister
Synoniem:
cabinet ministersecretary of statesecretaryundersecretaryprivy counselorpoliticiandiwan

Werkwoord

1.

ministers

attend to the needs of (someone).

Voorbeeld:
•
her doctor was busy ministering to the injured
Synoniem:
tendtake care oflook afternursetreatsee tohelpassistsuccorcater toservewait onaccommodatedoctor
2.

ministers

act as a minister of religion.

Voorbeeld:
•
will these women be permitted to minister as priests?
Leer dit woord op Lingoland
Gerelateerd Woord:
minister