maturity
US /məˈtʃʊr.ə.t̬i/
UK /məˈtʃʊr.ə.t̬i/
1.
volwassenheid, rijpheid
the state, fact, or period of being mature
:
•
She showed great maturity in handling the difficult situation.
Ze toonde grote volwassenheid in het omgaan met de moeilijke situatie.
•
The fruit reaches its full maturity in late summer.
Het fruit bereikt zijn volledige rijpheid in de late zomer.
2.
vervaldatum, looptijd
the time when a bill of exchange or promissory note falls due for payment
:
•
The bond reaches its maturity in five years.
De obligatie bereikt zijn vervaldatum over vijf jaar.
•
Investors look for the maturity date of a bond.
Beleggers zoeken naar de vervaldatum van een obligatie.