malignant
US /məˈlɪɡ.nənt/
UK /məˈlɪɡ.nənt/

1.
kwaadaardig, boosaardig
very infectious; malevolent.
:
•
He developed a malignant tumor that spread rapidly.
Hij ontwikkelde een kwaadaardige tumor die zich snel verspreidde.
•
The dictator ruled with a malignant grip on his people.
De dictator regeerde met een kwaadaardige greep op zijn volk.