magician
US /məˈdʒɪʃ.ən/
UK /məˈdʒɪʃ.ən/

1.
goochelaar, illusionist
a person who performs magic tricks to entertain an audience
:
•
The magician pulled a rabbit out of a hat.
De goochelaar toverde een konijn uit een hoed.
•
She dreams of becoming a famous magician.
Ze droomt ervan een beroemde goochelaar te worden.
2.
magiër, tovenaar
a person who is skilled in magic or sorcery
:
•
In the fantasy novel, the powerful magician cast a spell to protect the kingdom.
In de fantasyroman sprak de machtige magiër een spreuk uit om het koninkrijk te beschermen.
•
He was known as a wise and ancient magician.
Hij stond bekend als een wijze en oude magiër.