jobless
US /ˈdʒɑːb.ləs/
UK /ˈdʒɑːb.ləs/

1.
werkloos, baanloos
without a job; unemployed
:
•
He has been jobless for six months.
Hij is al zes maanden werkloos.
•
The government is trying to reduce the number of jobless people.
De regering probeert het aantal werklozen te verminderen.
1.
de werklozen, werkloze mensen
unemployed people collectively
:
•
The government announced new programs to help the jobless.
De regering kondigde nieuwe programma's aan om de werklozen te helpen.
•
Providing training is crucial for getting the jobless back into the workforce.
Het aanbieden van training is cruciaal om de werklozen weer aan het werk te krijgen.