infection
US /ɪnˈfek.ʃən/
UK /ɪnˈfek.ʃən/
1.
infectie, besmetting
the process of infecting or the state of being infected with a disease-causing organism.
:
•
The doctor prescribed antibiotics to treat the bacterial infection.
De dokter schreef antibiotica voor om de bacteriële infectie te behandelen.
•
Wash your hands frequently to prevent the spread of infection.
Was je handen regelmatig om de verspreiding van infectie te voorkomen.
2.
infectieziekte, besmettelijke ziekte
a disease caused by a pathogen.
:
•
He developed a severe lung infection after catching the flu.
Hij ontwikkelde een ernstige longinfectie nadat hij griep had gekregen.
•
The hospital is taking precautions to prevent cross-infection among patients.
Het ziekenhuis neemt voorzorgsmaatregelen om kruisinfectie tussen patiënten te voorkomen.