handoff
US /ˈhænd.ɑːf/
UK /ˈhænd.ɑːf/
1.
overdracht, overgave
the act of passing something, especially responsibility or control, from one person or group to another
:
•
The project manager ensured a smooth handoff of tasks to the new team.
De projectmanager zorgde voor een soepele overdracht van taken aan het nieuwe team.
•
The police made a quick handoff of the suspect to federal agents.
De politie deed een snelle overdracht van de verdachte aan federale agenten.
2.
handoff, overgave van de bal
in American football, an act of giving the ball to another player by hand
:
•
The quarterback executed a perfect handoff to the running back.
De quarterback voerde een perfecte handoff uit naar de running back.
•
The coach called for a handoff play on third down.
De coach vroeg om een handoff-spel op de derde down.