gill
US /ɡɪl/
UK /ɡɪl/
1.
kieuw
the respiratory organ of aquatic animals, such as fish, that extracts dissolved oxygen from water and excretes carbon dioxide
:
•
Fish breathe through their gills.
Vissen ademen door hun kieuwen.
•
The shark's gills were clearly visible.
De kieuwen van de haai waren duidelijk zichtbaar.
2.
lamel
each of the radiating plates on the underside of the cap of a mushroom, bearing the spores
:
•
The mushroom's spores are located on its gills.
De sporen van de paddenstoel bevinden zich op zijn lamellen.
•
Examine the color of the gills to identify the mushroom.
Onderzoek de kleur van de lamellen om de paddenstoel te identificeren.
3.
gill, maat voor vloeistof
a unit of liquid measure, equal to one quarter of a pint (about 142 ml)
:
•
Add a gill of cream to the sauce.
Voeg een gill room toe aan de saus.
•
The recipe calls for a gill of whiskey.
Het recept vraagt om een gill whisky.