generosity
US /ˌdʒen.əˈrɑː.sə.t̬i/
UK /ˌdʒen.əˈrɑː.sə.t̬i/

1.
vrijgevigheid, gulheid
the quality of being kind, understanding, and not selfish; the quality of being willing to give money, help, kindness, etc.
:
•
His generosity knew no bounds; he always helped those in need.
Zijn vrijgevigheid kende geen grenzen; hij hielp altijd degenen in nood.
•
We were touched by the generosity of the local community.
We waren geraakt door de vrijgevigheid van de lokale gemeenschap.