frank
US /fræŋk/
UK /fræŋk/

1.
openhartig, eerlijk
open, honest, and direct in speech or writing, especially when dealing with unpalatable matters
:
•
To be frank, I don't think that's a good idea.
Om eerlijk te zijn, ik denk niet dat dat een goed idee is.
•
She was very frank about her feelings.
Ze was erg openhartig over haar gevoelens.
1.
frankeerstempel, frankeerbewijs
a signature or mark on a letter or parcel indicating that postage has been paid or is not required
:
•
The senator's mail was sent with a frank.
De post van de senator werd met een frankeerstempel verzonden.
•
He applied a frank to the package before mailing it.
Hij bracht een frankeerstempel aan op het pakket voordat hij het verstuurde.
1.
frankeer, vrijstempelen
to mark (a letter or parcel) with an official frank or stamp to indicate that postage has been paid or is not required
:
•
The company will frank all outgoing mail.
Het bedrijf zal alle uitgaande post frankeer.
•
He franked the envelope before dropping it in the mailbox.
Hij frankeerde de envelop voordat hij deze in de brievenbus deed.