fingering
US /ˈfɪŋ.ɡɚ.ɪŋ/
UK /ˈfɪŋ.ɡɚ.ɪŋ/
1.
aanraking, betasting
the action of touching or feeling something with one's fingers
:
•
He was caught fingering the merchandise.
Hij werd betrapt op het aanraken van de koopwaar.
•
The careful fingering of the delicate fabric showed her appreciation.
Het voorzichtige aanraken van de delicate stof toonde haar waardering.
2.
vingerzetting, greep
the technique of placing and moving the fingers on the keys or strings of a musical instrument
:
•
The pianist demonstrated perfect fingering for the difficult passage.
De pianist demonstreerde perfecte vingerzetting voor de moeilijke passage.
•
Good fingering is essential for playing the guitar smoothly.
Goede vingerzetting is essentieel voor het soepel bespelen van de gitaar.
1.
aanraken, betasten
touch or feel (something) with one's fingers
:
•
He began fingering the beads of his rosary.
Hij begon de kralen van zijn rozenkrans te betasten.
•
She carefully fingered the delicate lace.
Ze betastte voorzichtig het delicate kant.