ever

US /ˈev.ɚ/
UK /ˈev.ɚ/
"ever" picture
1.

ooit, altijd

at any time

:
Have you ever been to Paris?
Ben je ooit in Parijs geweest?
Nothing ever happens here.
Hier gebeurt nooit iets.
2.

in vredesnaam, toch

used in questions to emphasize a feeling of surprise or confusion

:
Why ever did you do that?
Waarom heb je dat in vredesnaam gedaan?
How ever did you manage to finish so quickly?
Hoe heb je het in vredesnaam zo snel voor elkaar gekregen?
3.

ook, maar

used to generalize about something

:
You can call me whenever you like.
Je kunt me bellen wanneer je maar wilt.
Whoever told you that was wrong.
Wie je dat ook vertelde, had het mis.