elder

US /ˈel.dɚ/
UK /ˈel.dɚ/
"elder" picture
1.

oudere, oudste

a person of greater age than someone specified

:
•
My elder sister always looks out for me.
Mijn oudere zus zorgt altijd voor me.
•
He is the elder of the two brothers.
Hij is de oudste van de twee broers.
:
youngerjunior
1.

oudere, oudste

an older person, especially one with authority or respect

:
•
The village elders gathered to discuss the issue.
De dorpsoudsten kwamen bijeen om de kwestie te bespreken.
•
She sought advice from an elder in her community.
Ze zocht advies bij een oudere in haar gemeenschap.
:
seniorpatriarchmatriarchveterandoyen