dozen
US /ˈdʌz.ən/
UK /ˈdʌz.ən/

1.
dozijn
a group or set of twelve
:
•
She bought a dozen eggs at the market.
Ze kocht een dozijn eieren op de markt.
•
We need another dozen of those pencils.
We hebben nog een dozijn van die potloden nodig.
1.
per dozijn, dozijn
in groups of twelve
:
•
Eggs are often sold by the dozen.
Eieren worden vaak per dozijn verkocht.
•
The bakery sells cookies by the dozen.
De bakkerij verkoopt koekjes per dozijn.