downshift
US /ˈdaʊn.ʃɪft/
UK /ˈdaʊn.ʃɪft/

1.
terugschakelen
to change to a lower gear in a vehicle
:
•
He had to downshift as he approached the steep hill.
Hij moest terugschakelen toen hij de steile heuvel naderde.
•
Remember to downshift before making a sharp turn.
Denk eraan om terug te schakelen voordat je een scherpe bocht maakt.
2.
downshiften, het rustiger aan doen
to reduce the amount of work or stress in one's life, often by changing to a less demanding job or lifestyle
:
•
After years of high-pressure work, she decided to downshift and move to the countryside.
Na jaren van stressvol werk besloot ze te downshiften en naar het platteland te verhuizen.
•
Many people are choosing to downshift for a better work-life balance.
Veel mensen kiezen ervoor om te downshiften voor een betere werk-privébalans.