disabled

US /dɪˈseɪ.bəld/
UK /dɪˈseɪ.bəld/
"disabled" picture
1.

gehandicapt

having a physical or mental condition that limits movements, senses, or activities

:
The building has ramps for disabled access.
Het gebouw heeft hellingbanen voor gehandicapte toegang.
She works with children who are severely disabled.
Ze werkt met kinderen die ernstig gehandicapt zijn.
1.

handicappen, invalide maken

to make someone unable to use a part of their body properly

:
The accident disabled him for life.
Het ongeluk maakte hem voor het leven gehandicapt.
A severe stroke can disable a person.
Een ernstige beroerte kan een persoon invalide maken.
2.

uitschakelen, deactiveren

to make a device or system unable to function

:
The virus disabled the computer's operating system.
Het virus schakelde het besturingssysteem van de computer uit.
We had to disable the alarm system to enter.
We moesten het alarmsysteem uitschakelen om binnen te komen.