dicker
US /ˈdɪk.ɚ/
UK /ˈdɪk.ɚ/

1.
idioot, domoor
a person who is stupid or foolish
:
•
He acted like a complete dicker, tripping over his own feet.
Hij gedroeg zich als een complete idioot, struikelend over zijn eigen voeten.
•
Only a dicker would forget their wallet at home before a big trip.
Alleen een idioot zou zijn portemonnee thuis vergeten voor een grote reis.